DE DROOGGEVALLEN BRON
In de woestijn van Arabiƫ, ver van de handelsroutes, lag in kleine oase, een nog kleiner dorp. De bron in het midden van het dorp voorzag de bewoners van al het water, dat ze nodig hadden. Water om zich te reinigen, water om te drinken, water voor de bomen en planten en om er voedsel mee te bereiden.
Het leven verliep in een rustige, ingetogen eenvoud. Deze rust werd op een lentedag verstoord. Zonder aankondiging verscheen een oude man, gekleed in een versleten zwarte mantel en leunend op een staf van taxushout op het plein, dat rond de bron lag.
Zonder een woord te zeggen, liep de reiziger naar de bron, haalde een kom van zijn riem en vulde die. Ingetogen dronk hij zijn kom leeg. De toegestroomde bewoners waren nieuwsgierig. Reizigers waren zeldzaam, maar ook brengers van verhalen over vreemde gebieden, ver achter de horizon. Het dorpshoofd begroette hem zorgvuldig, onzeker over zijn status en de motieven van zijn komst.
“Ik ben van ver gekomen om jullie een verhaal vertellen.” De stem van de oude man klonk droog en schor, alsof hij in lang niet had gesproken. Het dorpshoofd boog en nodigde de verhalenverteller in de schaduw van de binnenplaats van zijn woning.
Voedsel sloeg hij af, water uit de bron was hem voldoende. Het dorpshoofd stuurde zijn jongste zoon naar de bron om een kan vers water te halen. De verhalenverteller leek diep in gedachten verzonken en merkte niet, dat de avond viel en de binnenplaats zich met nieuwsgierigen vulde.
Zonder waarschuwing richtte de verteller zich op en opende zijn helderblauwe ogen. Het werd stil. Slechts de avondgeluiden en het geknetter van de vlammen waren nog te horen. De stilte omvatte de luisteraars, die vol afwachting waren van wat komen ging. Ze werden niet teleurgesteld. Ademloos luisterden ze naar verhalen over beroemde steden, fameuze koningen en tomeloze ridders. Dit werd van een verhalenverteller verwacht en hoe meer hij zijn publiek boeide en mee wist te slepen, hoe hoger de beloning zou zijn.
Toen de oude man na, wat uren leken te zxijn geweest, zweeg, stonden de eerste bezoekers al op. Het was laat geworden en de volgende ochtend moest er weer werk worden verzet. De verteller gebaarde echter, dat iedereen moest gaan zitten. Hij nam nog een laatste teug van het bronwater en zei toen, op een veel zwaardere en strengere toon, dat het dorp door een catastrofe zou worden getroffen. De bron in het midden van het dorp zou droogvallen. Na een periode van droogte zou er opnieuw water omhoogkomen. Dit was echter kwaad water! Iedereen, die ervan zou drinken, zou krankzinnig worden.
Toen het tumult, dat op deze mededeling volgde uiteindelijk bedaarde, bleek dat de verhalenverteller spoorloos verdwenen was.
De dagen en maanden na het bezoek van de vreemdeling werd er nog druk over doorgepraat. Maar toen uiteindelijk in de jaren daarop de bron bleef stromen, liet men alle voorzorgsmaatregelen varen. Op Jaspa na. Het verhaal had diepe indruk op hem gemaakt en hij bewaarde een grote voorraad bronwater in een grot.
Op een ochtend klonk er een luide kreet. De bron was drooggevallen! Op Jaspa na, was er niemand geweest, die vooruit had gedacht. De bron bleef weken droog en de dorpelingen hadden op enig moment geen druppel water meer.
Toen klonk er bij het eerste ochtendlicht opnieuw een luide kreet. De bron stroomde weer. In juichstemming dronk iedereen van het bronwater. Uitgeput en uitgedroogd als ze waren. Toen gebeurde, wat de oude verhalenverteller had voorspeld. De dorpelingen, mannen, vrouwen en kinderen, werden langzaam aan krankzinnig. Er ontstond ruzie en geweld. Kinderen en dieren werden geslagen en mishandeld. Geen eigendom was meer veilig. Jaspa bekeek dit alles met afgrijzen. Het rustige en vreedzame dorp, veranderde in een kampement verdeeld door haat en nijd. Maar wat nog erger was, dat iedereen hem als een zonderling zag. Iemand, die geen flauw benul had waar het werkelijk om ging. Het bleef eerst bij scheldpartijen, maar later wierpen de kinderen met stenen en werden de honden op hem afgestuurd.
Jaspa lag op een avond te woelen in zijn bed. Zijn leven werd onmogelijk gemaakt. De bewoners van het dorp beschouwden hem als een zonderling. Vroegere vrienden keerden hem de rug toe, als hij hen passeerde. Niemand kocht meer zijn melk en kaas en zijn kudde werd door diefstal uitgedund. Toen hij daarover zijn beklag deed bij de stamdoudste, werd hij uitgelachen. Hij moest eerst maar eens bewijzen, dat hij geiten bezat! Er was geen uitweg. De lange reis door de woestijn kon hij alleen niet volbrengen en de enkele karavaan, die de oase passeerde, bracht wanhopige verhalen over oorlog en hongersnood. Maar Jaspa durfde niet meer naar de markt te gaan of naar het theehuis. Maar wat hem restte was zijn hut en zijn kudde geiten, die almaar kleiner werd. Jaspa scheurde bijkans zijn lakens aan stukken en het zweet parelde hem over het gezicht. Hier moest een einde aan komen. Hij smeet de lakens terzijde en keek nog een maal in de vlammen, die zijn hutje verlichtten. Toen rende hij naar de grot en smeet alle kruiken met water kapot. Terwijl hij de laatste kruik aan stukken smeet, draaide Jaspa zich al om en rende de heuvel af naar het dorp. Op het plein stonden kooplui te gesticuleren en te onderhandelen. Jaspa smeet ze aan de kant. Even stond hij stil, maar toen rende hij naar de bron en slurpte het water naar binnen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten