De
Republiek der Verenigde Nederland was verdeeld in 7 provincies. Elk
daar van had, soms in samenwerking, een eigen Admiraliteit (marine).
De Admiraliteit van Friesland werd gevestigd in Dokkum, dat toen, in
de 17e eeuw, nog een zeehaven was. Dit bleek echter niet zo'n
gelukkige keus. De waterlopen en haven verzandden, waardoor de
marinehaven onbereikbaar werd. De Provinciale Staten besloten toen om
de Admiraliteit naar Harlingen te verplaatsen. Wat voor Dokkum een
aderlating was betekende de komst van de Friese marine een geweldige
“up-grading” van de stad. De komst van de Admiraliteit betekende
de komst van een scheepswerf (Welgelegen aan de Zuiderhaven,
tegenover het Admiraliteitsgebouw (nu Sint Hubertus)), werklui en
ambtenaren, die kantoren en woningen nodig hadden. Kortom meer handel
en meer nijverheid en dus inkomsten voor de gemeentekas. Ook voor de
herbergen, taveernen en zuipkeeten zouden gouden tijden aanbreken,
door al die passagierende matrozen, officieren en kooplui. Ook zouden
zich hoge ambtenaren, officieren en bevelvoerders in de stad
vestigen. Tjerk Hiddesz de Vries is hier een voorbeeld van. Harlingen
kreeg meer allure en status.
Dat
vonden de Harlinger “dames van plezier” ook. Er werd beweerd, dat
deze vrouwen, de eerste Dokkumers, met gejuich en gedans bij de
Franeker-stadspoort begroetten.
Dit
baarde de magistratuur zorgen. Hen was er alles aan gelegen om de
“Heeren van de Admiraliteit” ten dienste te zijn, anderzijds
dreigde illegaliteit, zwendel en ongemak. De oplossing waarvoor men
koos, was uiterst rigoureus. Men besloot zelf het uitbaten van een
bordeel ter hand te nemen. Daarin stond Harlingen niet alleen. In
heel Europa had de overheid de prostitutie streng gereguleerd. In
Kopenhagen werden de prostituees verplcht om een rode muts te dragen,
Properheid en reinheid stonden in Harlingen hoog in het vaandel voor
de aangeboden “waar”. De hoerenkast werd gevestigd in het huis
“de “Gouden Enghel” aan de Lanen. Hier is tegenwoordig de
Vrijmetselarij gevestigd. Dit monumentale pand is waarschijnlijk het oudste "stenen" huis, dat ons nog resteert.
Bij
reglement kregen ambtenaren de opdracht om het pand wekelijks,
grondig te inspecteren. Een maar per maand zou de burgervader zelf
“deze zwaren taak op de schouders moeten nemen.”
Of
de burgemeester viel de inspectie minder zwaar, dan wel vertrouwde
hij zijn ambtenaren niet, want de burgemeester besloot om de
inspecteurs wekelijks te vergezellen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten